Depositogarantiestelsel
DSB ZAAK

Achtergestelde deposito’s vallen onder het eigen vermogen en dus niet onder de dekking van het depositogarantiestelsel. Dit heeft de Rechtbank Rotterdam bevestigd in een vonnis van 29 juli 2010. Dit vonnis kunt u hier raadplegen.

Eisers hebben met DSB als geldnemer overeenkomsten gesloten met betrekking tot zogenaamde achtergestelde deposito’s. Deze deposito-overeenkomsten zijn aan te merken als overeenkomsten van een achtergestelde lening als bedoeld in art. 3:277 lid 2 BW.

Nadat op 19 oktober 2009 op DSB failliet was verklaard heeft DNB het depositogarantiestelsel als bedoeld in art. 3:260 Wft in werking gesteld.

DNB heeft zich op het standpunt gesteld dat de door DSB aangeboden achtergestelde deposito’s kwalificeren als eigen vermogen in de zin van Bijlage B onder 1 bij het Bbpm en dus niet vallen onder de dekking van het depositogarantiestelsel als bedoeld in art. 3:260 Wft.

De rechtbank beantwoordt de vraag of een (achtergesteld) deposito een financieel instrument is in de zin van de bij art. 20 lid 1 Bbpm behorende Bijlage B, onder 1 positief.

De rechtbank is van oordeel dat de deposito-overeenkomsten geen bepalingen bevatten krachtens welke de lening in bepaalde omstandigheden, andere dan de liquidatie van de kredietinstelling, vóór de overeengekomen datum moet worden terugbetaald, zoals art. 4 lid 3 onder d van de richtlijn 89/299/EEG vereist. Dit leidt tot het oordeel dat de achtergestelde deposito’s onder de in de richtlijn gehanteerde definitie van “eigen vermogen” en dus onder de in bijlage B, onder 1, genoemde uitzondering vallen, zodat verweerster de aanvragen van eisers om vergoeding onder het depositogarantiestelsel voor depositohouders van DSB voor zover deze zien op de hoofdsom van de achtergestelde deposito’s, terecht heeft afgewezen.

Delen